02 januari 2006

Laudatio voor Wannes



Op zeven december jl. werd Wannes Van de Velde in de Singel uitgeroepen tot maestro-honoris-causa. Bob De Moor hield een toespraak waarin hij hulde bracht aan de meester:
Om deze toespraak te schrijven ben ik op café gegaan, Wim.
Intuïtief maar toch ook doelbewust.
Omdat ik van u zoveel brieven heb gekregen die geschreven waren in de schaduw van één of andere Antwerpse kroeg, ben ik naar u op zoek gegaan in mijn stamkroeg op het Veerleplein in Gent, voor de toeristen beter gekend als de plek waar het Gravensteen staat. Het is al meerdere keren gebeurd dat die toeristen gingen voelen aan de muren van het steen of het wel echt was en niet één of ander filmdecor voor een boek van Tolkien of iets van die strekking.
Zo wonderbaarlijk kan een stad zijn, gij zijt de laatste aan wie ik dat moet vertellen, dat sommigen twijfelen aan de echtheid ervan.
Daar op het Veerleplein, in het Frans Place Sainte Pharailde, is mijn toevluchtsoord de kleine kroeg die luistert naar de naam Zenon, de denker uit Margueritte Yourcenars L’oeuvre au noir, omdat de patron nu eenmaal een fervente Kreta-liefhebber is.
Daar gezeten aan een tafel met rond mij Gentenaars van diverse pluimage die over van alles en nog wat hun zeg doen, kan ik gemakkelijker aan u denken. Wellicht omdat ik met u zo dikwijls soortgelijke gelegenheden heb opgezocht waar het hart van een stad klopt en waar ge meer kans loopt met haar geheimen in contact te komen.
Het was in Gent trouwens dat ik u leerde kennen.
Ja, dames en heren wij gebruiken nog de gij en u vorm onder elkaar omdat we nooit gevonden hebben dat daar een taboe zou op rusten.
Het was eind jaren zestig en Roland was de gastheer. Nadien zijn we de stad ingetrokken en hebt ge mij mijn geboortestad leren lezen als een volslagen nieuw en spannend boek. En ge complimenteerde mij voor de zorg waarmee Gent met zijn culturele erfgoed omsprong, iets waar ik totaal geen verdienste aan had. Maar ik zweeg toen in alle talen, de mond gesnoerd door kinderlijke trots.
Van dan af aan waart ge een lichtend voorbeeld voor mij. Door uw consequente manier van leven en denken en het langzaam prijsgeven van uw eruditie, tijdens bijvoorbeeld een wandeling door de stad, uw geliefde biotoop.
'In de natuur wou ik gaan leven ver van de vrouwen van de stad, maar als ik er veertien dagen zat, ‘k wou da’k er meegenomen had.', zingt ge in het gelijknamige lied.
Of tijdens het bereiden van een spaghetti bolognaise à la façon du chef van het Italiaanse restaurant Napoli waar ge indertijd samen speelde met Angelo Padelaro tot in de vroege uurtjes.
In het kleinste wat we deden wist gij verbanden te leggen met een groter geheel dat onze kleine specifieke situatie ver overstijgt. Vandaag zou men zeggen wat de anekdotiek ver overstijgt. Maar ik ben te gek op anekdotiek om hem zomaar te verloochenen.
Cultuur wordt in uw aanwezigheid een aangelegenheid van iedereen en geen privilege van enkele bevoorrechten die er zich mee proberen te onderscheiden van de anderen.
Nog voor ik het credo van Antonio Gramsci leerde: 'Ge moet weten waar ge vandaan komt, om te weten waar ge naartoe wilt.', kende ik het eigenlijk al door met u om te gaan.
Gij verwijst voortdurend naar de herkomst van de dingen om de tekens van vandaag te kunnen begrijpen.
'Ik wil veel kijken, zegt ge in een interview uit 2002, de uiterlijke vorm doorgronden. Op die manier wordt het leven zinnelijker en warmer.'
En die uiterlijke vorm ziet ge overal tot in het kleinste detail.
Zoals Boon Mijn kleine oorlog schreef, zo tekent gij al vijfenveertig jaren lang uw eigen gevecht met de wereld in de meest diverse kleuren.
In een tijd waarin men dacht dat iedereen een andere taal moest leren spreken dan die welke men in de huiskring had aangeleerd, om waardig bevonden te worden, hebt gij de moed en het inzicht gehad om uw moedertaal niet te verloochenen maar er de grote kwaliteiten van kenbaar te maken, tegen alle verguizende kritiek in. Gij durfde te zingen zoals ge uw vader had horen zingen en ge maakte nieuwe liedjes in dezelfde traditie. Ge waart ook de eerste om heel duidelijk stelling te nemen en een recuperatie te verhinderen door gasten die te pas en te onpas goochelen met het begrip 'volkseigen': 'Als ik ze zie marcheren met Hitlerjugend-gesten, spreekt dan maar Frans en zwijgt me van de Vlaamse kwestie'.
Ge zijt door niemand te recupereren: 'de flamingant ne me traitez, être flamand c’est dur assez'.
Maar ik wil u vanavond zeker niet teveel herinneren aan dingen die u droevig maakten maar u veeleer in naam van de velen die u koesteren, danken voor al de poëzie, de muziek, de ontroering en bovenal de epiek die ge ons cadeau hebt gedaan met gulle hand. ’t Is niet voor niets Sinterklaas vandaag.
Want mag ik het zo stellen, dat de epiek, het vertellen, de basis van uw werk en leven is?
En door het vertellen, de verbanden blootleggen tussen de verschillende culturen, die soms eerder gelijkenissen blijken te zijn.
Het mooiste voorbeeld daarvan was uw niet te schatten bijdrage aan Mistero Buffo van Dario Fo, waarin als het ware een inventaris werd gemaakt van onze avondlandcultuur en liederen uit Sardinië, Toscane en Napels schouder aan schouder gezongen werden naast liederen uit onze traditie en we ons plots verbonden voelden over de grenzen heen.

Gij zijt Antwerpenaar, geboren in de Zirkstraat boven de winkel ‘le comptoir de Valence’ en
dat maakte u van bij uw geboorte kosmopoliet. De eerste geuren die ge rook waren die afkomstig van wijnen van Jerez en Malaga. En die geur dreef u naar de flamenco en de cante jondo, de diepe zang.
'Chato de Jerez,' schrijft ge in Flamencoschetsen, 'heeft mij Andalusisch leren praten, mij bulerias leren dansen en me laten zien dat flamenco oneindig veel meer is dan een intrigerende vorm, maar dat het voor alles een manier van denken is, van zijn, en dan wel: zijn met de nadruk op moed, de luciditeit van een bewuste levenswil, een gevecht met het fatale van onze beperkingen en een gevecht met de dood.'
Sta me toe dat ik hier de anecdote prijsgeef die ge me ooit toevertrouwde. Hoe ge op een morgen in Antwerpen een gitano ontmoette en informeerde hoe het met hem ging en hij spontaan antwoordde: 'Très bien, hier j’ai chanté flamand à Bruxelles.' Gisteren heb ik flamenco gezongen, wou hij zeggen en hij vertaalde flamenco heel letterlijk als Vlaams. Wat en fin de compte misschien nog zo slecht niet is.
Want wie een concert van u en Amparo heeft meegemaakt vergeet alle 'Iberische' exotiek en weet dat dit ritueel zich hier en nu afspeelt maar met 'een echo van een niet helemaal vergeten heidendom, de volheid van een moment, de sensuele betovering van muziek en zang, vermengd met de herinnering aan eeuwen van armoede en terreur.Flamenco is iets religieus. Het bevat sjamanistische elementen, zoals bij de soefi’s, die zingen om in trance te raken, om in contact te komen met Allah. Bij de flamenco is er geen god, alleen olé is overgebleven van die Allah. Dat komt voor uit het contact met de Moren, hoelang hebben die niet in Spanje, in Andalusië gezeten? Uiteindelijk neemt ge deel aan een grote beweging, een gist waaruit de Europese cultuur is ontstaan. De kracht van de flamenco ligt in het feit dat het een mengvorm is.'
U begrijpt, dames en heren, hier citeerde ik even de meester.
De maestro zoals hij hier vanavond feestelijk wordt genoemd. En terecht. Maar magister ware beter geweest want we moeten in ons enthousiasme om verschillende culturen met elkaar te confronteren nu ook niet zo ver gaan dat we in één begrip Italiaans en Latijn door elkaar halen. Wim voor mij zijt en blijft ge magister honoris causa
Meester Wannes komt maar binnen in de stilte van de kroeg, laat de wereld nu maar slapen, zet u eigen bij de ploeg.
Ik ben blij dat ge vanavond geëerd en gevierd wordt, dat ze u even uit de schaduw halen waar ge u doorgaans en met veel talent weet te verschuilen. Ik weet het wel in die lommerte beweegt ge u het beste, daar overschouwt ge de wereld en levert ge commentaar, daar bouwt ge uw vuurtoren, uw baken in de tijd en waarschuwt ge nu en dan de verloren zeelui opdat ze niet op de kaaien te pletter zouden varen.
En dat wordt zelden begrepen of zelfs ronduit misverstaan. Sta me toe daaromtrent te citeren uit een brief van u die ge me op 5mei 2002 stuurde.
Daaruit het volgende: 'Gisteren kreeg ik telefoon van een man die een reclamecampagne voorbereidt, uitgaande van de Vlaamse regering en die zal draaien rond leefbaarheid en nog wat begrippen van dezelfde familie( zoals patrimonium) en of ik me daarvoor wilde engageren? De man was beleefd en vriendelijk; ik heb er hem dus beleefd en vriendelijk op gewezen dat ik meer dan veertig jaar geleden deze materie op kritische wijze te berde heb gebracht in liederteksten waarvoor ik toen verguisd werd en als nestbevuiler gedoodverfd.
De man begreep me onmiddellijk. Hij deed zijn job voor de Vlaamse regering, maar hoe doorzichtig is dit toch, hoe doorstoken is deze kaart! De stad moet weer leven; we moeten weer respect krijgen voor het patrimonium! Dat moet ge tegen mij zeggen! Ik heb mijn stad zien verkopen, bespotten. De tijd dat ik er wakker van lag is voorbij, maar ik vind dat ze me nu gerust moeten laten.'
Helemaal gerust laten kunnen we u echter niet, Wim. Ge moet verstaan dat we u zullen blijven opzoeken en aan uw mouw zullen blijven trekken om verder te zingen, te musiceren en te publiceren. We zijn net als gij op zoek naar die ogenblikken waarop een tip van de sluier gelicht wordt en we voor, al is het maar een onooglijk klein moment, deelachtig worden aan die grote stroom van de tijd waarover ge het in Café Breughel hebt:

In de maat van de seizoenen
Vloeit den tijd lijk een rivier
Langs de tafels en de glazen en de wijn
En de gloed van café Breughel is een baken in de tijd
Veilig haven zonder spleen en zonder pijn
’t Is de schijn van een illusie die al lachend zal vergaan
onder ’t schetteren van jukebox en schalmei.

En om te bewijzen dat gij nog steeds op zoek zijt en altijd zoekende zult blijven, ben ik zo vrij uit nog een brief te citeren die ge mij op 5 juli van datzelfde jaar schreef uit Siena.

Ge hebt me gezegd dat ge daar ook al eens hebt gestaan op die Piazza del Campo van Siena. Dat maakt het gemakkelijker: ik hoef geen poging te ondernemen om haar te beschrijven. Ik kan een binnenweg nemen.
Een ontdekking zei ik, maar het is zoveel meer dan dat.
Het gaat hier niet om zomaar de eerste kennismaking met een bijzondere stad; er is meer aan de hand. Wat me vooral naar de keel heeft gegrepen is de mysterieuze taal die daar op mij is afgekomen. Ja, het woord is juist gekozen: het gaat om een taal, een zoemen in de diepte, iets dat nooit zwijgt maar zich ook nooit opdringt omdat het de innerlijke stilte van de beschouwer respecteert. Ik stond daar maar, met tranen in de ogen, alles op me toe te laten komen in duidelijk voelbare golven van… ja, van wat? Een mengeling van ontzag, verbazing, herkenning en ook dankbaarheid om het bestaan van dit trotse litteken van een Europa waarmee wij Vlamingen (voor één keer wil ik ons zo noemen) ooit zoveel te maken hadden, toen ze het nog niet over hun heilige eigenheid hadden, maar Europeanen waren en verdomd goed wisten waarom ze dat waren.
Tempi passati, niente da fare, zou ik met de Toscanen willen zeggen.
Deze kennismaking met het trotse maar ook zo tedere Siena heeft nieuwe wegen in mijn geest geopend, echt, dit is niet zomaar gedweep (het IS geen gedweep), maar een waarheid die als een golf van inzicht en ontroering over mij is gekomen.
Ge weet dat ik nog meer van dat soort ‘magische’ plaatsen in mijn arsenaal heb steken: de Mezquita in Cordoba, de Alignements van Carnac, steden als Lille, Lyon en Gent natuurlijk, die trouwens de enige stad in ons land is waar ook nog iets van die diepe stedelijkheid zoals ik ze in Siena heb opgesnoven, te voelen is. Maar ja, ik geloof nu echt dat ik daar op de Piazza del Campo, iets als een lotsbestemming in de ogen heb gekeken. Onbeschrijfelijk, dat gevoel van bijna vertedering! Ik moet daar terug naartoe, wanneer of hoe kan me niet schelen, maar ooit zal ik het doen, me weer totaal kind voelen worden op de stenen van dat ‘campo’. Ik raakte het woord dankbaarheid reeds aan op de vorige bladzijde. Wel, ik ben de schikgodinnen dankbaar dat ze mijn draad naar Siena zijn blijven spinnen en hem niet voortijdig hebben doorgeknipt. Ik ben er echt een stuk door gegroeid. In alle richtingen. Gelijk of dat ’t moet!”
Tot zover die prachtige brief van drie jaar geleden.
Beste Wim, ik besef ten volle dat ik zeer onvolledig ben geweest in het schetsen van uw werkzaamheden. Ik had een grote projector moeten meebrengen om een aantal van de zeefdrukken uit uw bibliofiele uitgave Terzijde te kunnen tonen aan de zaal en om een beeld te geven van de talloze prachtige poppen die ge gesneden hebt voor uw poppentheater Water en wijn.
Maar wat ik ook zou proberen steeds zou ik met het gevoel blijven zitten dat ik het voornaamste ben vergeten. De betovering die ontstaat als ge ons meeneemt naar die verre streken die we allemaal blijken in ons mee te dragen, waar we enkel nog slechts een vage herinnering aan hebben overgehouden maar die door uw meesterschap
uit haar slaap wordt gewekt.
Meester Wannes komt maar binnen in de lichten van de kroeg, laat de blinden maar verzuipen, zet uw eigen bij de ploeg.
In navolging van Woody Guthrie in zijn ode aan Sacco en Vanzetti wilde ik hier enkel het volgende zeggen: héhé Wannes Van de Velde, héhé Wannes Van de Velde, héhé Wannes Van de Velde I just wanna
sing your name.