03 september 2007

Ik vraag me af wanneer ik de jodenster moet dragen



Wouter Hillaert interviewde Filip Vanluchene voor De Morgen.

Filip Vanluchene, bij de laatste der echte theaterauteurs in Vlaanderen, remonteert met Citytrip een mentale burnout van twee jaar. ‘Ik schrijf nu helemaal anders. Minder suggestief, meer boks.’
In zijn nieuwe stuk voor oude getrouwen TheaterMalpertuis en De Tijd gebruikt Vanluchene het West-Vlaamse debacle Lernout & Hauspie voor een breder palet rond taal en globalisering.

Is de taal een erts, dan is Filip Vanluchene (1950) haar smid. Qua profiel ligt hij in de lijn van Elsschot, fulltime in het bedrijfsleven en schrijven achter zijn uren, maar stilistisch was hij altijd het tegenbeeld van de auteur van Kaas. Vanluchenes gelauwerde stukken Montagnes Russes en Risquons-tout handelen rijkelijk in dialectismen, ambtenarentaal en citaten uit zowel liturgie als reclame. Elke logische eenheid van tijd en plaats gaat op in doorwrochte woordpartituren van synchrone herinneringen in het nu, van Vlaamse dorpsfiguren rond pakweg de biljarttafel in hun stamcafé. Vanluchenes werk is archeologie en edelsmeedkunst ineen. Gerijpt door vele vertalingen, gespitst door zijn grote inspirator Dario Fo.

Maar na Basel retour, in 2004 geschreven voor vijf actrices bij De Tijd, leken nieuwe eigen teksten van Vanluchene van het toneel verdwenen. ‘Ik ben op doktersbevel een tijdje moeten stoppen’, aldus de West-Vlaming. ‘Een burnout als point final van een langzaam opbrandingsproces door de jaren. Die concentratie van een stuk schrijven, onderschat dat niet. Telkens gaat je werkgeheugen steeds voller en voller zitten om alle draadjes samen te kunnen houden. De teller moest weer even op nul. Twee jaar lang heb ik niks aangenomen.’

Nu is er Citytrip. Niet alleen een comeback, maar blijkbaar ook een wedergeboorte. ‘Dit stuk zal veel mensen verrassen, en de eerste was ikzelf’, vervolgt Vanluchene. ‘Niet dat ik ineens video of Koreaanse danseressen ontdekt heb. Mijn oeroude instrumentarium en mijn manier van theater maken blijven dezelfde: de acteurs staan nog steeds centraal als epische meesters van ruimte en tijd. Maar hun verhaal is belangrijker geworden dan de personages, en ook veel korter dan mijn lange evangelies van vroeger. Zo heb ik er ook aan gewerkt. De woorden kwamen sneller dan ik ze kon opschrijven. Ze zijn veel directer, hun poëzie brutaler.’

Ook inhoudelijk boort Citytrip een verse ader aan. Viel het vaste spoor van de modernisering door Vanluchenes vroegere stukken samen met een nieuwe verhuislift of een snelle autostrade door het veld, nu leidt het naar het broeinest van de moderniteit zelf: de city. ‘Ik gebruik veel Engels: flexibility, anxiety. Misschien dachten mensen dat ik die taal niet kende en nog altijd patatten stond te kappen in Houthulst of zo, maar ik beheers dat wel degelijk!’ Het is het idioom van het spitse zakenduo Roland Bouckaert en Reginald Soubry, die rijke boer Lucien Masselus verleiden tot investeringen in hun splinternieuwe vertaalhebbeding: ‘Ge brengt iets in, ik zal maar zeggen in het Duits, en uw partner krijgt het door in het Bulgaars, in het Zweeds, in het Hebreeuws’.

De knipoog naar Lernout & Hauspie valt niet te ontkennen. ‘Die hele historie was te karikaturaal om te laten liggen, ja’, lacht Vanluchene. ‘Gewoon al die architectuur van Flanders Language Valley, terwijl nog geen tweehonderd meter verder de boer met zijn aalkar het veld loopt te bemesten. Maar net zoals Icarus op Breughels doek De val van Icarus maar één klein stipje in een heel ruraal landschap is, dekt ook Citytrip een veel bredere lading. Het gaat me niet om ‘Boerke Naas trekt naar de stad met zijn beurzeke zwaar’, maar meer om globalisering in termen van schuld en boete. Als je je vinger uit het gaatje in de dijk haalt, is de catastrofe niet te overzien. Al laat ik voor het eerst sinds lang wat hoop op het eind. Misschien komt dat door die rustperiode?’

Vanluchene lijkt zelf een sluis die is opengezet. ‘Ik heb twee jaar gezwegen, wat wil je?’ Van de globalisering (‘Tegenwoordig is tien euro naar Rome de reden op zich geworden om erheen te vliegen.’) gaat het in één stroomversnelling naar zijn eigen positie in het Vlaamse theater. Dat vermeit zich in zijn ogen in al te veel multimediale tierlantijntjes voor het grote publiek, in weinigzeggende stand-up shows, in theaterstukjes die snel snel zijn ineengepuzzeld. ‘Ik vraag me soms af wanneer ik de jodenster moet gaan dragen. Teksttheater als het mijne lijkt bijna een ver vergeten discipline. Maar ik kan niet anders. Zolang ik schrijf, is dat towards a pure theatre, to the roots. Twee schragen en een plank volstaan, zoals ooit het spontane theater op de markt.’

Het is geen ressentiment van een uitgerangeerde zeur, maar de zorg van een ambachtsman in taal over wat er met zijn erts gebeurt. ‘Taal is het meest fantastische wapen van het menselijke arsenaal, en haar kern is de dialoog. Een repliek heet in het Italiaans ‘una battuta’: letterlijk een ‘slag’. Taktaktak, het is de basis van de dialectiek én de ethiek: goed tegen kwaad, in de dialoog. Goed theater moet dáárover gaan. En daarvoor moet je voortdurend blijven slijpen aan je idioom. Ik geloof dus nooit dat taal met de juiste chips maakbaar zou kunnen zijn door twee Ieperse genieën.’