24 februari 2006

Vrijmetselarij voor ongevorderden

Tonic over De falloforen, hun eerste productie bij Malpertuis, vandaag in De Morgen:

Danny Keuppens, dramaturg bij het Tieltse theater Malpertuis, omschrijft hen als ‘eigengereid maar klein van herte, collectief, wij-tegen-de-rest-van-de-wereld, pure kolder, diepe ernst. En niet te vergeten: chaotisch.’ Het eerste stuk dat theatergroep Tonic onder de koepel van Malpertuis presenteert, is De falloforen, zeg maar: de penisdragers.
Vroeger ging Tonic door het leven als Gordijnen voor Konijnen.
Onder die naam maakten ze jeugdtheatervoorstellingen zoals Benard en De drie musketiers.
Die sloegen zo aan bij jong en oud dat ze beslisten ook avondvoorstellingen te spelen. Toen Weston zich bij hen voegde, doopte het collectief zich om tot Tonic. “Die naam? Gewoon het bovenste item op een drankkaart in een café. We hadden evengoed Duvel kunnen heten”, lacht Bruneel.
Als Tonic brachten ze begin 2004 bij het Publiekstheater (nu NTGent) een groteske Lear. “In het verleden staken we heel wat tijd in het ronselen van middelen en producenten. Nu we ‘ingelijfd’ zijn bij Malpertuis kunnen we in alle rust één productie per jaar realiseren.” Die lange tijd om tot een voorstelling te komen is bij Tonic geen overbodige luxe, omdat de voorstellingen steevast via improvisatie en overleg tot stand komen. “Niets is zo erg als acteurs die tegen hun zin iets moeten doen, terwijl de regisseur buiten zit te mokken. Je moet op één lijn willen komen”, vindt Weston. “Bij Malpertuis vinden ze dat we een hoog Up With Peoplegehalte hebben omdat we zo vriendelijk zijn voor elkaar”, lacht Bruneel.
Ook aan De falloforen ging veel research vooraf. De titel van het stuk verwijst naar de oud-Griekse theatertraditie van de mimen. Tussen de grootse komedies en tragedies werd het publiek geëntertaind door de ‘falloforen’, die met een opgevulde buik en een grote fallus voorgebonden de toeschouwers sketches en platte moppen voorschotelden. Tonic wilde het verhaal vertellen van deze ‘tweederangsacteurs’ die zaten te wachten in de coulissen en mijmerden over het serieuze acteerwerk.
De Ruyck: “We spelen drie mensen. Tijd en plek is van geen belang. Ze zijn op zoek naar het antwoord op de vraag: wat is ‘het’?”
Weston: “We hebben ons vier maanden intensief in allerlei wetenschappelijke, filosofische en esoterische theorieën gestort. Die theorieën hebben we gebruikt als kauwgum voor onze hersenen.”
Bruneel: “Daarna hebben we beslist om al die kennis weer uit te spugen om te komen tot drie wat naïeve personages, die geconfronteerd worden met het besef dat geen enkele theorie een afdoend antwoord biedt.”
De Ruyck: “Als je met een vliegtuigje zes maanden vliegt met de snelheid van het licht, dan ben je op de aarde inmiddels een miljoen jaar verder. Dat besef maakt dat je je heel nietig voelt. Of je nu wetenschapper, theoloog of toogfilosoof bent, je blijft maar een mens op zoek.”


En het publiek blijft vertwijfeld achter?
Weston: “Het is vrijmetselarij voor ongevorderden. We hopen het publiek even uit zijn gewoonte te trekken.
De falloforen mag geen stuk zijn waarvan het publiek achteraf zegt: ik heb het begrepen. Het moet ‘open’ blijven.”
Vermeir: “De voorstelling is half improvisatie. Geen enkele avond zal dezelfde zijn.”
Bruneel: “De falloforendraait niet alleen om vertwijfeling, maar ook over wat die personages bindt in hun samen zoeken naar een antwoord.”
Vermeir: “Daaruit blijkt meteen ook weer hoe moeilijk het is om te communiceren. Hoe vaak gebeurt het niet dat je een gesprek naast elkaar voert?”
De Ruyck: “De falloforenis in die zin ook een microkosmos voor de clash tussen culturen, culturen die elkaar niet begrijpen maar toch moeten samenleven.”
Weston: “De grote vragen worden met veel humor behandeld. Ik vind het ons absurdste stuk tot nog toe.
Een stuk zonder humor is geen eerlijke weerspiegeling van de wereld.”


Schrijver Eriek Verpaele was uitgenodigd voor jullie try-out maar gaf verstek. Op de weblog van Malpertuis (hetholvandevos. blogspot.com) verklaarde hij zijn afwezigheid: “Theater is ‘vormelijk’ geworden. (…) Ik vind er doorgaans geen zák meer aan. Terwijl de tragiek eigenlijk dagelijks voor het rapen ligt – in de Aldi, op de trein, op de bus – filosofeert men over ‘taal’, over ‘beeld’, over ‘concepten’, en wie ben ík dan nog met mijn eigenlijk vrij eenvoudige ‘volks’-verhalen?” Wat denken jullie dan?
Bruneel: “Ik voel me een kind van mijn tijd. Ik ben niet opgegroeid in een dorp waar iedereen elkaar kende en op straat verhalen vertelde. Ik kwam thuis van school en keek samen met mijn ouders tv. Daar hoorde ik mijn verhalen. Je wilt iets aan het publiek vertellen op de manier waarop je zelf met verhalen omgaat. Voor de jeugdtheatervoorstelling Drie musketiers hebben we ons gebaseerd op een krantenartikel over zapcultuur. Daaruit bleek dat jongeren perfect getraind zijn om drie verhalen door elkaar te volgen. Dat hebben we toen ook in die voorstelling uitgetest.”
Weston: “Dat is het maffe aan theater. Een schilderij vind je mooi of niet. Aan een schilder wordt nooit de vraag gesteld: waarom schilder je zo? In het theater wordt veel te vaak de waaromvraag gesteld. Wij beginnen nooit vanuit een waarom. Eerst komt de impuls, dan pas de analyse.”
De Ruyck: “Zo wordt er gezegd dat we theater in de marge maken. Whatever, denk ik dan, als we het publiek maar soigneren.”