01 maart 2006

The critics cut




De recensie van De falloforen die Wouter Hillaert schreef voor De Morgen werd serieus bijgeknipt door de eindredactie. Hieronder leest u de volledige versie.

TONIC ZOEKT HET ABSURDE OP IN ‘DE FALLOFOREN’

Koffielosofietjes

‘Wat kunnen we maken dat nieuw en fris, en met betekenis ook onderhoudend is?’ Samen met Goethe vraagt elke rechtgeaarde kunstenaar zich dat af, ook vandaag nog. ‘Nieuw en fris’ mag met het postmodernisme dan wel een illusie geworden zijn, het viertal Tonic wou er voor De falloforen toch voor gaan. ‘We hopen het publiek even uit zijn gewoonte te trekken’, aldus regisseur Craig Weston (DM 24/1). Dát lukt Tonic in elk geval, alsook ‘het onderhouden’. Met een verwonderde grijns zit je je na de voorstelling af te vragen wat je nu eigenlijk gezien hebt. Alleen blijkt dat niet alleen een sterkte. Want wat wil hier precies ‘de betekenis’ zijn?
Die vraag staat ook levensgroot te lezen in de blik van Kris (Tom Vermeir) en Flor (Koen De Ruyck), als in het begin de felle tl-lampen aanflitsen. Beide goedmoedige klunzen zitten aan een keukentafeltje de zaal in te staren, terwijl hun amigo Max (Wouter Bruneel) schuifelend koffie zet. Ze snappen zelf niet in welke situatie ze geworpen zijn, laat staan dat ze er een antwoord op kunnen formuleren. Proberen doen ze het wel, daar komt de hele voorstelling in feite op neer. Ze willen ‘the wall’ breken die hen scheidt van ‘the unknown’, maar verder dan die existentiële intentieverklaring raken ze nooit. Telkens komen ze in vergeefse kringetjes weer uit bij start.
Het strekt Tonic tot eer dat het in die totaal ondramatische situatie toch weet te boeien, dankzij zijn drie kurkdroge typetjes: de verwijfde voortrekker, de conflictschuwe goedzak en de lichtgeraakte zwijger. Samen doorlopen ze een bijna vanzelfsprekende choreografie van koffie morsen en weer opkuisen, opstaan en gaan zitten, het woord nemen en weer kwijtspelen. Het komische effect ervan is dat van een stomme film, maar nog meer om zijn naïviteit op zich dan om zijn actie. In de beste scène staat het trio gewoon op een ritmisch rijtje koffie te slurpen en een overtollige asbak door te geven, terwijl plots zomaar hun hoofden gaan schokken.
Die mimische onvatbaarheid verliest echter aan kracht wanneer er woorden aan gegeven willen worden. Max schiet in een gehavende monoloog over de menselijke levenscyclus, terwijl Kris opstijgt in een droom over een neerstortend vliegtuig. Je voelt wel de inzet: dood vormt de rode draad, samen met onze kleinheid tegenover de grote zinvraag. Maar van alle filosofieën waar Tonic zich intensief in heeft ingelezen, blijft uiteindelijk maar een mager beestje over. Het leidt nergens toe, omdat De falloforen enkel constructief is in het schetsen van een failliet. Daar meerwaardetheater mee creëren (illustreerde onlangs ook Volk van het Toneelhuis) is erg moeilijk. Beckett kon het, maar Tonic houdt van zijn absurdisme enkel de (geslaagde) clownerie over.