Johan Knuts over Edelfinger
Vanavond gaat bij theaterMalpertuis Edelfinger in première. Johan Knuts, schrijver en regisseur van de voorstelling geeft toelichting:
Twee vrouwen in mannenpak. Eén van hen ligt gewond op de grond. Ze noemen elkaar Michel en Maurice. Er hangt erotiek in de lucht. En al snel is er sprake van iemand die er niet meer is...
Net als De vier seizoenen begint ook Edelfinger, het tweede stuk van Johan Knuts, vol mysterie. Twee personages cirkelen rond dat mysterie en lichten geleidelijk aan de sluier op tot alles duidelijk wordt. Of toch niet?
Johan Knuts: Edelfinger heeft in zekere zin veel weg van De vier seizoenen. Het gaat weer over twee mensen die een relatie met elkaar hebben en in het verleden iets hebben meegemaakt dat blokkerend werkt.
Daarnet zeg je dat er in De vier seizoenen een geheim zit en dat op het einde de dingen duidelijk worden. Ik ben het daar maar gedeeltelijk mee eens. Het was wel de bedoeling om de toeschouwer het gevoel te geven dat hij of zij alles begrijpt, maar op papier is er niets terug te vinden dat ook echt uitsluitsel geeft. Er wordt gesuggereerd dat Frans en Wis, het koppel uit De vier seizoenen, dezelfde vader hebben, maar niets bewijst dat. De vader van Frans had een seksuele relatie met de moeder van Wis. Maar die moeder had nog andere amants, dus ... Gewoon het feit dat twee mensen denken dat ze een onmogelijke relatie hebben en toch in dat leven volharden, vind ik interessanter dan het antwoord op de vraag of ze werkelijk halfbroer en halfzus zijn.
Om maar te zeggen dat de plot van De vier seizoenen helemaal niet zo glashelder was als hij op het eerste gezicht leek. Met Edelfinger wil ik dezelfde toer op. Maar daar kan ik nu niet zo veel over zeggen, want ik wil niet al mijn kaarten open en bloot op tafel smijten...
Hoe komen jouw stukken tot stand?
Het begint met een onderwerp waarrond ik een wereld van anekdotiek verzin. Voor De vier seizoenen was de instap: wat zijn de meest complexe gebeurtenissen die een op het eerste gezicht doodnormaal koppel zoal kan tegenkomen? Vervolgens probeer ik een aantal van die gebeurtenissen met een goeie dosis tragiek te kruiden, zodat de onderliggende thema’s tot hun recht komen. In De Vier Seizoenen waren die thema’s vragen over identiteit en sterfelijkheid en over de rekbaarheid van de liefde.
Wat waren de thema's waaruit Edelfinger is ontstaan?
Om bij het begin te beginnen: ik werd aangesproken door Mariken Bijnen en Els Van Peborgh, de twee acrices die Edelfinger spelen. Zij wilden samen iets maken en vroegen me of ik hen wilde begeleiden. Dat begeleiden werd al snel een voorstel om te regisseren en uiteindelijk ook om een stuk te schrijven. Wat Els en Mariken mij daarbij aanreikten was hun fascinatie voor Markies De Sade. Nu heeft Edelfinger uiteindelijk niets met De Sade te maken, maar het is toch onrechtstreeks een vertrekpunt geweest. Ik vroeg me af wat twee jonge dames zoal bezielt om zich af te zonderen en luidop De Sade aan elkaar voor te lezen. Daarin lag de kiem van de twee personages in Edelfinger die niet zijn wie ze op het eerste zicht lijken te zijn.
Daarna heb ik dat idee gekoppeld aan 'Edelfinger'. Dat is een naam die ik ooit heb bedacht als titel voor een voorstelling. Dat stuk zou gaan over Albrecht Edefinger, een man die een resem tragische dingen meemaakt in zijn leven. Met de chaostheorie in gedachten, zou die vertelling beginnen met een prul – een slecht verteerde bijnaam op school bijvoorbeeld – die steeds grotere gevolgen zou hebben, waarna het hoofdpersonage tot slot als een totale onmens eindigt. Ik zag het oorspronkelijk als monoloog, maar toen stonden ineens die meisjes aan mijn deur. En ongeveer tegelijk kreeg ik het aanbod om jaarlijks een productie te maken bij theaterMalpertuis, dus ik dacht: dit is het moment om een paar ideeën te laten samensmelten.
Het schrijfproces van Edelfinger bestond in eerste instantie uit het onderzoeken hoe ik de twee uitgangspunten bij elkaar kon krijgen. Uiteindelijk ben ik stevig opgeschoven naar het verhaal van de twee vrouwen. Blijkbaar had ik nog veel te vertellen over een mank lopende relatie tussen twee personages. Ik ben zelfs in die mate uitgeweken dat ik het levensverhaal van Edefinger in de toekomst misschien nog eens in een andere voorstelling wil aankaarten.
Een belangrijk element in het stuk is voor mij: als mensen hun eigen ongeluk niet kunnen plaatsen, proberen ze dikwijls iemand anders ermee op te zadelen: 'Het is zijn schuld.' Of soms ook: ‘Ik niet gelukkig, niemand gelukkig.’ Vaak is het voor mensen moeilijk om in te schatten in hoeverre ze zelf verantwoordelijk zijn voor hoe ze zich voelen. Ze hebben het in eigen handen, ze kunnen zelf het verschil maken, maar toch blijven ze zich ellendig voelen. Omdat het nu eenmaal gemakkelijker gezegd is dan gedaan. In welke mate controleer je je eigen gemoedsrust en hoeveel van je persoonlijk geluk laat je afhangen van iemand anders, daarover gaat Edelfinger.
Iets anders dat ik zie terugkeren als ik schrijf, is dat de oplossing eenvoudig is als je er op zit te kijken. Dat je twee personages ziet en denkt: 'Begin al eens met elkaar vast te pakken.' Maar dat kunnen ze dan net niet. Zoveel warmte en aandacht nodig hebben dat de roep erom tot een staat van hysterie leidt, die elke toenadering onmogelijk maakt. Terwijl dat dan juist de oplossing kan zijn: stoppen met roepen en mekaar vastpakken.
Verder heb ik me wel eens laten ontvallen dat ik van Edelfinger een sinister stuk wilde maken. Ik kan niet goed uitleggen waarom, maar ik voelde die behoefte. Misschien wil ik dat dit stuk extremer en harder aanvoelt dan De vier seizoenen omdat alles rond mij ook extremer en harder wordt. Soms in mijn directe omgeving: lastige echtscheidingen, mensen die elkaar het bloed van onder de nagels halen, enfin, daarover wil ik eigenlijk niet in detail treden ... Maar tegelijk zie ik ook de maatschappij en de wereld evolueren. En die evolutie stemt me somber. Ik ga daar niet fatalistisch of nihilistisch over doen in de zin van 'Het is allemaal om zeep', maar ik krijg er toch een beetje wallen van onder mijn ogen. Allez, neem nu onlangs dat gedoe met die Islam-cartoons. Ik versta dat niet. Ik versta niet hoe mensen zo ver kunnen gaan. Hoe je het leven van iemands anders ondergeschikt kunt maken aan het feit dat je woest bent om een grap over je godsdienst. Dat je dan mensen letterlijk en figuurlijk onder de voet loopt. Hoe kan je iemands leven en de menselijke waardigheid op zich zo ontkennen? En dat alles om zogezegd een aspect van die menselijke waardigheid – de vrijheid van religie – op te eisen. Een grotere tegenstrijdigheid kun je niet bedenken. Dat heeft niets meer met godsdienstvrijheid te maken, maar enkel met een dictatuur van dogmatisch denken. Dan kan ik alleen maar verzuchten: waar zijn we mee bezig?
Het heeft niets van doen met de thematiek van het stuk, maar de confrontatie met dat soort dingen verklaart misschien waarom ik op dit moment in mijn schrijfwerk een zekere ruwheid opzoek.
Je vertelt wel een verhaal over twee vrouwen die onder de voet gelopen zijn door een man en daar serieuze emotionele kwetsuren aan over gehouden hebben. In die zin zit die ruwheid toch wel als thema in je stuk?
Jij gaat er van uit dat een man ze onder de voet gelopen heeft. Wie zegt dat ze die man niet gebruiken als excuus voor de dingen die ze elkaar aandoen? Het zou best kunnen dat die man er minder mee te maken heeft dan op het eerste zicht lijkt. Wat ze over hem vertellen kan waar zijn, maar ook niet. Zo zit het leven soms in elkaar.
Je bent op een heel beredeneerde manier met schrijven en met theater bezig. In die mate zelfs dat ik mij soms afvraag: waar zitten de barstjes, waar steekt hij zijn broek af?
Ik steek constant mijn broek af. Elke keer als ik zelf speel. Niet in zoverre dat het gênant wordt mag ik hopen, maar toch. Soms zeggen mensen me dat ik een goede speler ben. Waaraan ligt dat, denk ik dan. Mijn mogelijkheden zijn in wezen beperkt, dus waar zit het hem? Misschien heeft het te maken met de dingen echt menen, in een alternatieve realiteit stappen die een voorstelling lang duurt en daarin echt naar binnen laten kijken. Je bent dat personage niet, maar op dat moment neem je alles wat er te voelen valt wel voor echt en voor waar. Dan sta ik wellicht mijn broek af te steken. Ik zal nooit iets spelen dat ik niet geloof. En als ik iets moet spelen dat moeilijker ligt, dan zal ik elke voorstelling blijven duwen en trekken tot het emotioneel geloofwaardig wordt. Theater gebaseerd op emotie is gevaarlijk. Maar daar draait het toch wel altijd om denk ik: de gevarenzone opzoeken waarbinnen hart en ziel ontvlambaar worden. De paradox van de acteur blijft wat mij betreft overeind: spelen is een wisselwerking tussen analyse en emotie. Soms neemt de emotie wat meer ruimte in, soms moet je wat meer beredeneerd te werk gaan omdat het anders ondraaglijk wordt om het te spelen... Ik zie eerlijk gezegd geen contradictie tussen beredeneerd zijn en je broek afsteken. Je moet gewoon altijd beredeneerd je broek afsteken...
Net als De vier seizoenen begint ook Edelfinger, het tweede stuk van Johan Knuts, vol mysterie. Twee personages cirkelen rond dat mysterie en lichten geleidelijk aan de sluier op tot alles duidelijk wordt. Of toch niet?
Johan Knuts: Edelfinger heeft in zekere zin veel weg van De vier seizoenen. Het gaat weer over twee mensen die een relatie met elkaar hebben en in het verleden iets hebben meegemaakt dat blokkerend werkt.
Daarnet zeg je dat er in De vier seizoenen een geheim zit en dat op het einde de dingen duidelijk worden. Ik ben het daar maar gedeeltelijk mee eens. Het was wel de bedoeling om de toeschouwer het gevoel te geven dat hij of zij alles begrijpt, maar op papier is er niets terug te vinden dat ook echt uitsluitsel geeft. Er wordt gesuggereerd dat Frans en Wis, het koppel uit De vier seizoenen, dezelfde vader hebben, maar niets bewijst dat. De vader van Frans had een seksuele relatie met de moeder van Wis. Maar die moeder had nog andere amants, dus ... Gewoon het feit dat twee mensen denken dat ze een onmogelijke relatie hebben en toch in dat leven volharden, vind ik interessanter dan het antwoord op de vraag of ze werkelijk halfbroer en halfzus zijn.
Om maar te zeggen dat de plot van De vier seizoenen helemaal niet zo glashelder was als hij op het eerste gezicht leek. Met Edelfinger wil ik dezelfde toer op. Maar daar kan ik nu niet zo veel over zeggen, want ik wil niet al mijn kaarten open en bloot op tafel smijten...
Hoe komen jouw stukken tot stand?
Het begint met een onderwerp waarrond ik een wereld van anekdotiek verzin. Voor De vier seizoenen was de instap: wat zijn de meest complexe gebeurtenissen die een op het eerste gezicht doodnormaal koppel zoal kan tegenkomen? Vervolgens probeer ik een aantal van die gebeurtenissen met een goeie dosis tragiek te kruiden, zodat de onderliggende thema’s tot hun recht komen. In De Vier Seizoenen waren die thema’s vragen over identiteit en sterfelijkheid en over de rekbaarheid van de liefde.
Wat waren de thema's waaruit Edelfinger is ontstaan?
Om bij het begin te beginnen: ik werd aangesproken door Mariken Bijnen en Els Van Peborgh, de twee acrices die Edelfinger spelen. Zij wilden samen iets maken en vroegen me of ik hen wilde begeleiden. Dat begeleiden werd al snel een voorstel om te regisseren en uiteindelijk ook om een stuk te schrijven. Wat Els en Mariken mij daarbij aanreikten was hun fascinatie voor Markies De Sade. Nu heeft Edelfinger uiteindelijk niets met De Sade te maken, maar het is toch onrechtstreeks een vertrekpunt geweest. Ik vroeg me af wat twee jonge dames zoal bezielt om zich af te zonderen en luidop De Sade aan elkaar voor te lezen. Daarin lag de kiem van de twee personages in Edelfinger die niet zijn wie ze op het eerste zicht lijken te zijn.
Daarna heb ik dat idee gekoppeld aan 'Edelfinger'. Dat is een naam die ik ooit heb bedacht als titel voor een voorstelling. Dat stuk zou gaan over Albrecht Edefinger, een man die een resem tragische dingen meemaakt in zijn leven. Met de chaostheorie in gedachten, zou die vertelling beginnen met een prul – een slecht verteerde bijnaam op school bijvoorbeeld – die steeds grotere gevolgen zou hebben, waarna het hoofdpersonage tot slot als een totale onmens eindigt. Ik zag het oorspronkelijk als monoloog, maar toen stonden ineens die meisjes aan mijn deur. En ongeveer tegelijk kreeg ik het aanbod om jaarlijks een productie te maken bij theaterMalpertuis, dus ik dacht: dit is het moment om een paar ideeën te laten samensmelten.
Het schrijfproces van Edelfinger bestond in eerste instantie uit het onderzoeken hoe ik de twee uitgangspunten bij elkaar kon krijgen. Uiteindelijk ben ik stevig opgeschoven naar het verhaal van de twee vrouwen. Blijkbaar had ik nog veel te vertellen over een mank lopende relatie tussen twee personages. Ik ben zelfs in die mate uitgeweken dat ik het levensverhaal van Edefinger in de toekomst misschien nog eens in een andere voorstelling wil aankaarten.
Een belangrijk element in het stuk is voor mij: als mensen hun eigen ongeluk niet kunnen plaatsen, proberen ze dikwijls iemand anders ermee op te zadelen: 'Het is zijn schuld.' Of soms ook: ‘Ik niet gelukkig, niemand gelukkig.’ Vaak is het voor mensen moeilijk om in te schatten in hoeverre ze zelf verantwoordelijk zijn voor hoe ze zich voelen. Ze hebben het in eigen handen, ze kunnen zelf het verschil maken, maar toch blijven ze zich ellendig voelen. Omdat het nu eenmaal gemakkelijker gezegd is dan gedaan. In welke mate controleer je je eigen gemoedsrust en hoeveel van je persoonlijk geluk laat je afhangen van iemand anders, daarover gaat Edelfinger.
Iets anders dat ik zie terugkeren als ik schrijf, is dat de oplossing eenvoudig is als je er op zit te kijken. Dat je twee personages ziet en denkt: 'Begin al eens met elkaar vast te pakken.' Maar dat kunnen ze dan net niet. Zoveel warmte en aandacht nodig hebben dat de roep erom tot een staat van hysterie leidt, die elke toenadering onmogelijk maakt. Terwijl dat dan juist de oplossing kan zijn: stoppen met roepen en mekaar vastpakken.
Verder heb ik me wel eens laten ontvallen dat ik van Edelfinger een sinister stuk wilde maken. Ik kan niet goed uitleggen waarom, maar ik voelde die behoefte. Misschien wil ik dat dit stuk extremer en harder aanvoelt dan De vier seizoenen omdat alles rond mij ook extremer en harder wordt. Soms in mijn directe omgeving: lastige echtscheidingen, mensen die elkaar het bloed van onder de nagels halen, enfin, daarover wil ik eigenlijk niet in detail treden ... Maar tegelijk zie ik ook de maatschappij en de wereld evolueren. En die evolutie stemt me somber. Ik ga daar niet fatalistisch of nihilistisch over doen in de zin van 'Het is allemaal om zeep', maar ik krijg er toch een beetje wallen van onder mijn ogen. Allez, neem nu onlangs dat gedoe met die Islam-cartoons. Ik versta dat niet. Ik versta niet hoe mensen zo ver kunnen gaan. Hoe je het leven van iemands anders ondergeschikt kunt maken aan het feit dat je woest bent om een grap over je godsdienst. Dat je dan mensen letterlijk en figuurlijk onder de voet loopt. Hoe kan je iemands leven en de menselijke waardigheid op zich zo ontkennen? En dat alles om zogezegd een aspect van die menselijke waardigheid – de vrijheid van religie – op te eisen. Een grotere tegenstrijdigheid kun je niet bedenken. Dat heeft niets meer met godsdienstvrijheid te maken, maar enkel met een dictatuur van dogmatisch denken. Dan kan ik alleen maar verzuchten: waar zijn we mee bezig?
Het heeft niets van doen met de thematiek van het stuk, maar de confrontatie met dat soort dingen verklaart misschien waarom ik op dit moment in mijn schrijfwerk een zekere ruwheid opzoek.
Je vertelt wel een verhaal over twee vrouwen die onder de voet gelopen zijn door een man en daar serieuze emotionele kwetsuren aan over gehouden hebben. In die zin zit die ruwheid toch wel als thema in je stuk?
Jij gaat er van uit dat een man ze onder de voet gelopen heeft. Wie zegt dat ze die man niet gebruiken als excuus voor de dingen die ze elkaar aandoen? Het zou best kunnen dat die man er minder mee te maken heeft dan op het eerste zicht lijkt. Wat ze over hem vertellen kan waar zijn, maar ook niet. Zo zit het leven soms in elkaar.
Je bent op een heel beredeneerde manier met schrijven en met theater bezig. In die mate zelfs dat ik mij soms afvraag: waar zitten de barstjes, waar steekt hij zijn broek af?
Ik steek constant mijn broek af. Elke keer als ik zelf speel. Niet in zoverre dat het gênant wordt mag ik hopen, maar toch. Soms zeggen mensen me dat ik een goede speler ben. Waaraan ligt dat, denk ik dan. Mijn mogelijkheden zijn in wezen beperkt, dus waar zit het hem? Misschien heeft het te maken met de dingen echt menen, in een alternatieve realiteit stappen die een voorstelling lang duurt en daarin echt naar binnen laten kijken. Je bent dat personage niet, maar op dat moment neem je alles wat er te voelen valt wel voor echt en voor waar. Dan sta ik wellicht mijn broek af te steken. Ik zal nooit iets spelen dat ik niet geloof. En als ik iets moet spelen dat moeilijker ligt, dan zal ik elke voorstelling blijven duwen en trekken tot het emotioneel geloofwaardig wordt. Theater gebaseerd op emotie is gevaarlijk. Maar daar draait het toch wel altijd om denk ik: de gevarenzone opzoeken waarbinnen hart en ziel ontvlambaar worden. De paradox van de acteur blijft wat mij betreft overeind: spelen is een wisselwerking tussen analyse en emotie. Soms neemt de emotie wat meer ruimte in, soms moet je wat meer beredeneerd te werk gaan omdat het anders ondraaglijk wordt om het te spelen... Ik zie eerlijk gezegd geen contradictie tussen beredeneerd zijn en je broek afsteken. Je moet gewoon altijd beredeneerd je broek afsteken...
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home