28 maart 2006

De theaterdinges die niet aanslaat

Geert Sels van De Standaard is niet te spreken over De falloforen:

Malpertuis doet alsof het geen productie gemaakt krijgt, en slaagt daar pijnlijk overtuigend in.

Een klassieker onder de verkiezingsslogans is 'met deze man wordt het anders'. Vrouwen speelden toen blijkbaar nog niet mee in het politieke verhaal. De slogan schoot me te binnen bij de aanvang van De Falloforen , door Tonic gemaakt onder auspiciën van Theater Malpertuis. Een aanblik van de drie personages was voldoende: met deze mannen wordt het niets.

De eerste ziet er uit als Winnie The Pooh. Hij morrelt wat aan een koffiemachine en sloft doodgemoedereerd het podium over. Duren dat dat doet. Met dit soort mensen zou je al eens een langzaamaanactie kunnen opzetten. De tweede vertoont wat androgyne trekjes. Hij draagt een zwartepietenpruik en er zit lipstick op zijn mond. Mooi zijn is een moeilijke stiel. En de derde, die is er gewoon, een schimmige gestalte die lijfelijk aanwezig is en zich plots als een schicht in de groep gooit.

En deze drie personages gaan dus een toneelvoorstelling maken. Nou, dat belooft.

Ze doen alleszins heel druk. Dat komt door al die koffie, natuurlijk. Ze peppen elkaar op met 'go' en 'right' en gillen elkanders aanbevelingen door. De leider onderscheidt zich door een gebrek aan leiderschap. Eigenlijk weet hij het ook allemaal niet. In zijn mond verglijdt het theaterdiscours tot soft new-age-gebazel. In uiterste nood roept hij zijn manschappen rond de tafel en volgen er nog meer nietszeggende abstracta.

Hier zit stof in voor een splijtende persiflage. Maar de makers (en nu zitten we niet langer bij de personages) krijgen hun tekstmateriaal niet op het vereiste niveau. Ze komen niet verder dan wat holle gimmicks en van elk samengesteld substantief wordt het tweede deel 'ding'. Vermoeiend dat dat is. De rest is geleuter, tot in den treure uitgesponnen en van een onbenulligheid die men zelfs op kampvuurnummers zelden tegenkomt.

Een kringetje of vijf draait De Falloforen , telkens opnieuw rond de vraag: zitten we nu op een spoor? Ze besluiten elke keer van niet. Ik kon hen daar geen ongelijk in geven. Alleen als dit losers zonder weerga zijn, of als de klunzigheid er afdruipt, kan dit iets worden. Maar jammer genoeg is het een prakpot met een zootje onbestemd. Deze voorstelling is niet interessant, ze is niet vermakelijk, ze is niet scherp.

Wat is ze dan eigenlijk wel? Ze is overbodig.

De mantra dat makers maar best hun eigen materiaal kunnen schrijven, spat hier als een bom in je gezicht. Want als dat moet gebeuren door eindeloze herhalingen, een non-script en een totale afwezigheid van inspiratie, geef dan mijn portie maar aan Fikkie. Deze makers hebben moeten trekken en sleuren om toch maar een uur speeltekst bij elkaar te schrapen. Niet omdat ze iets te zeggen hadden, maar omdat er een voorstelling gepland was.

Uit de paar geslaagde slapstickmomenten valt af te leiden dat de leden van Tonic best wel kunnen acteren. Kan iemand hen op het idee brengen volgende keer een bestaande tekst ter hand te nemen? Dat is niet eens een kwestie van artistiek fatsoen, maar van elementaire beleefdheid. Wie de aandacht van een rist zalen vraagt, kan maar best iets te melden hebben.

01 maart 2006

The critics cut




De recensie van De falloforen die Wouter Hillaert schreef voor De Morgen werd serieus bijgeknipt door de eindredactie. Hieronder leest u de volledige versie.

TONIC ZOEKT HET ABSURDE OP IN ‘DE FALLOFOREN’

Koffielosofietjes

‘Wat kunnen we maken dat nieuw en fris, en met betekenis ook onderhoudend is?’ Samen met Goethe vraagt elke rechtgeaarde kunstenaar zich dat af, ook vandaag nog. ‘Nieuw en fris’ mag met het postmodernisme dan wel een illusie geworden zijn, het viertal Tonic wou er voor De falloforen toch voor gaan. ‘We hopen het publiek even uit zijn gewoonte te trekken’, aldus regisseur Craig Weston (DM 24/1). Dát lukt Tonic in elk geval, alsook ‘het onderhouden’. Met een verwonderde grijns zit je je na de voorstelling af te vragen wat je nu eigenlijk gezien hebt. Alleen blijkt dat niet alleen een sterkte. Want wat wil hier precies ‘de betekenis’ zijn?
Die vraag staat ook levensgroot te lezen in de blik van Kris (Tom Vermeir) en Flor (Koen De Ruyck), als in het begin de felle tl-lampen aanflitsen. Beide goedmoedige klunzen zitten aan een keukentafeltje de zaal in te staren, terwijl hun amigo Max (Wouter Bruneel) schuifelend koffie zet. Ze snappen zelf niet in welke situatie ze geworpen zijn, laat staan dat ze er een antwoord op kunnen formuleren. Proberen doen ze het wel, daar komt de hele voorstelling in feite op neer. Ze willen ‘the wall’ breken die hen scheidt van ‘the unknown’, maar verder dan die existentiële intentieverklaring raken ze nooit. Telkens komen ze in vergeefse kringetjes weer uit bij start.
Het strekt Tonic tot eer dat het in die totaal ondramatische situatie toch weet te boeien, dankzij zijn drie kurkdroge typetjes: de verwijfde voortrekker, de conflictschuwe goedzak en de lichtgeraakte zwijger. Samen doorlopen ze een bijna vanzelfsprekende choreografie van koffie morsen en weer opkuisen, opstaan en gaan zitten, het woord nemen en weer kwijtspelen. Het komische effect ervan is dat van een stomme film, maar nog meer om zijn naïviteit op zich dan om zijn actie. In de beste scène staat het trio gewoon op een ritmisch rijtje koffie te slurpen en een overtollige asbak door te geven, terwijl plots zomaar hun hoofden gaan schokken.
Die mimische onvatbaarheid verliest echter aan kracht wanneer er woorden aan gegeven willen worden. Max schiet in een gehavende monoloog over de menselijke levenscyclus, terwijl Kris opstijgt in een droom over een neerstortend vliegtuig. Je voelt wel de inzet: dood vormt de rode draad, samen met onze kleinheid tegenover de grote zinvraag. Maar van alle filosofieën waar Tonic zich intensief in heeft ingelezen, blijft uiteindelijk maar een mager beestje over. Het leidt nergens toe, omdat De falloforen enkel constructief is in het schetsen van een failliet. Daar meerwaardetheater mee creëren (illustreerde onlangs ook Volk van het Toneelhuis) is erg moeilijk. Beckett kon het, maar Tonic houdt van zijn absurdisme enkel de (geslaagde) clownerie over.